Israël en ik 37; Petrus
Heb jij dat ook wel eens, dat je een gedeelte in de
Bijbel leest en dat je iets opvalt, waar je altijd overheen gelezen hebt? Nou,
het overkomt mij regelmatig. In het afgelopen jaar heb ik veel in de Profeten
gelezen en kom daar heel bijzondere uitspraken tegen. Bijv. deze uit Amos 3 :
17: “Zo doet God de Heer niets, zonder dat Hij zijn plan heeft onthuld aan zijn
dienaren, de profeten”. Als eenvoudige bijbellezer, trek ik hieruit de
conclusie, dat als ik Gods plan wil ontdekken, ik naar zijn dienaren moet
luisteren. Zij vormen de mond van de Heer. In alle eerlijkheid, in mijn leven was
ik veel meer gefocust op de boeken van het Nieuwe dan op het Oude Testament. Steeds
meer kom ik achter hoe beide Testamenten elkaar aanvullen en een eenheid
vormen. Graag wil ik het duidelijk maken aan de hand van een paar teksten uit 2Petrus. Jullie kennen ongetwijfeld het verhaal van de verheerlijking op de berg,
het bezoek van Mozes en Elia aan de Here Jezus. Drie discipelen mogen het
meemaken en zijn diep onder de indruk. In zijn tweede brief komt Petrus hierop
terug, want in hoofdstuk 1 : 19 schrijft hij ons: “Ons vertrouwen in de woorden
van de profeten is daardoor alleen maar toegenomen. U doet er goed aan (en nu
worden wij, lezers, aangesproken) uw aandacht daar steeds op gericht te houden,
als een lamp die in een donkere ruimte schijnt, totdat de dag aanbreekt en de
morgenster opgaat in uw hart”. Een prachtige, stimulerende zin. Er is een
donkere ruimte, (wat wordt daarmee bedoeld?) en de woorden van de profeten zijn
als een lamp die daarin schijnt. Petrus stimuleert ons om op zoek te gaan naar
dat licht en te gebruiken in ons leven. We, sorry, laat ik het bij mijzelf
houden, ik moet steeds weer terug naar de Profeten, om Gods plan te vinden en
te begrijpen. En ik kan je vertellen, dat je dan grootse ontdekkingen doet. In
diezelfde Petrusbrief, in hoofdstuk 3 : 2 onderstreept hij het als volgt: “Ik
wil uw zuiver inzicht wakker houden en wel door u te herinneren aan de woorden
die de heilige profeten destijds hebben uitgesproken”. Dankjewel Petrus, dat je
ons de goede, goddelijke, Weg wijst. En dank U wel, Heilige Geest, dat U ons
bij de hand neemt om die Weg te vinden en te gaan.
In het eerste stukje wat ik aanhaalde van Petrus, komt deze
zin voor: “…totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart”. “Morgenster”?
Dat is Jezus toch? Hoe moet ik die zin van Petrus dan verstaan? Ik doe een
poging. Petrus is meer gaan vertrouwen op de woorden van de profeten. Het zijn
echter Gods Woorden, gesproken door de profeten. En is Jezus niet het
“vleesgeworden Woord”? En als die Woorden een “lamp” zijn, een Licht, dan kom
ik opnieuw bij Jezus uit, het Licht van de wereld. Volgens mij vormen de
Woorden van de Profeten een lamp, een Licht, dat Jezus van alle kanten bestraalt.
De Woorden van de Profeten laten Jezus zien.
Terug naar de Profeten. Op ontdekkingstocht. En tijdens die
ontdekking kom je het grote plan van God met Israël tegen. Dit volk vormt de
bedding waarin God zijn reddingsplan onthult en realiseert. Alle lichtbundels
van de profeten zijn op dit volk gericht. Jazeker, zowel op Jezus als op zijn
volk.
Reacties
Een reactie posten
plaats hier een reactie